C1 ALS/MNZ: een definitie

16-01-2018

Sessie 1: Gezamenlijke openingssessie

J. Rosenfeld

Er bestaat momenteel wellicht geen grotere uitdaging of opportuniteit op het vlak van onderzoek naar de motorneuronenziekte (MNZ) dan te waarborgen dat de patiëntenpopulaties die we bestuderen lijden aan dezelfde onderliggende aandoening. Een goed begrip van zowel de heterogeniteit als de homogeniteit bij de patiëntenpopulaties die we behandelen is een kritische voorwaarde geworden, vooral in het licht van de vele gefaalde behandelingstests uit het verleden.

Diagnostische zekerheid bij patiënten met ALS/MNZ is historisch gezien steeds afhankelijk geweest van gevestigde klinische criteria die steeds verder zijn verfijnd. Ondanks die gevestigde criteria bestaat er echter nog steeds significante klinische variabiliteit binnen het ALS/MNZ-spectrum. De mate van die variabiliteit heeft de behoefte onderstreept aan alternatieve biochemische, beeldvormings- en genetische biomerkers om meer homogene patiëntenpopulaties te waarborgen. Voorlopig hebben we echter nog geen merker die een patiëntenpopulatie met gelijkaardige ziektekenmerken definieert. Het klinische spectrum dat wordt gedefinieerd door één enkele genmutatie, een specifieke biochemische merker of een welbepaalde beeldvormingsindex blijft erg breed. Het resultaat hiervan is onzekerheid over de kwestie welke ziektegeassocieerde merker of criteria het meest valabel zijn om een groep patiënten te definiëren die lijden aan dezelfde aandoening, die voortvloeit uit hetzelfde mechanisme. We bevinden ons momenteel op een paradoxaal kruispunt waarop steeds geavanceerder technologie steeds betere klinische, biochemische, beeldvormings- en genetische instrumenten oplevert terwijl de ziektetoestanden die ze definiëren enorm uitgebreid blijven.

Heterogeniteit is inherent aan alles wat ALS aangaat, en aan de ziektepresentatie en de potentiële pathofysiologie ervan. Op fenotypisch vlak leveren onafhankelijke primaire attributen qua lichaamsgebied van de aanvang, relatieve mix van tekortkomingen van bovenste motorneuronen (BMN) en onderste motorneuronen (OMN), en de voortgangsratio een brede waaier van combinaties op. Recente vorderingen die frontotemporale disfunctie bij sommige patiënten associëren met ALS/MNZ hebben geleid tot een opportuniteit om enerzijds een subgroep van patiënten te definiëren en anderzijds bij te dragen aan de globale ziektevariabiliteit. Genotypische pleiotropie en oligogene effecten zijn nu goed in kaart gebracht en epigenetische invloeden bieden verdere opportuniteiten voor ziekteheterogeniteit.

Onze inspanningen om patiënten te definiëren die mogelijk reageren op gelijkaardige behandelingen die resulteren uit een gelijkaardige pathofysiologie hebben ons veel aanwijzingen opgeleverd maar weinig conclusies. We zijn nog niet tot een consensus gekomen over criteria die een ziektesubtype met een eigen etiologie definiëren. We kunnen het ons niet langer veroorloven te wachten op een baanbrekende behandeling om licht te werpen op een subpopulatie van responderende patiënten. De realiteit van het ALS/MNZ-syndroom of -syndromen als potentieel afzonderlijke ziekte-entiteit(en) kan niet worden genegeerd en wordt mogelijk ons primaire aandachtspunt. Het risico om ons huidig momentum te behouden is groter dan het alternatief verschillen te exploreren in de ziekte-entiteit die we willen definiëren.

 

Vertaling: Bart De Becker

Bron: Amyotrophic Lateral Sclerosis and Frontotemporal Degeneration

Share