Riluzole (Rilutek) voor Amyotrofische Laterale Sclerose in Nieuw- Zeeland

23-12-2009

Toepassing

Het Nationaal Gezondheidscomité dat advies verstrekt aan de bevoegde minister van Volksgezondheid onderzocht een toepassing van Sanofi-Aventis New Zeeland Ltd : de afweging betrof het al dan niet opnemen van riluzole (Rilutek) voor de behandeling van ALS op de Farmaceutische Schedulering (een lijst van zowat 2000 gesubsidieerde medicijnen en therapeutische producten in Nieuw Zeeland).

Aanbeveling

Het Comité beval aan dat er van de toepassing van riluzole (Rilutek) voor de behandeling van ALS zou worden afgezien, omwille van de beperkte effectiviteit van het product, van de hoge kost en van de zwakke kostefficiëntie.

De beslissingscriteria die in het bijzonder relevant voor deze aanbeveling zijn: (v) De kostefficiëntie van het tegemoetkomen aan de gezondheidsbehoeften door het financieren van farmaceutische middelen eerder dan door het gebruiken van andere publiek gefinancierde diensten voor gezondheids- en gehandicaptensteun, (vi) De budgettaire impact (in termen van het farmaceutisch budget en van het globale gezondheidsbudget van de Regering) van enige verandering aan de Farmaceutische Schedulering.

Overleg

Het Comité stelde vast dat ALS de meest algemene vorm van MND is waarvoor er op dit moment geen terugbetaalde behandeling bestaat. Het Comité beschouwde dat er een niet ingevulde klinische noodzaak was voor een effectieve behandeling van ALS.

Het Comité overwoog dat er redelijke gegevens zijn die er op wijzen dat riluzole op korte termijn een verbetering in het overleven bezorgt en dat samen met een kleine functiewinst op vlak van het bulbaire (slik en spraak) en van de ledematen. Die overweging was gebaseerd op resultaten van twee cruciale door objectief toeval gestuurde en gecontroleerde proefprojecten die uitgevoerd werden met patiënten van meer dan 75 jaar met minder dan vijf jaar voorgeschiedenis van symptomen en met een vitale capaciteit groter dan 60% als voorspelling (Bensimon et al. N Engl J Med 1994;330:585-91; Lacomblez et al. Lancet 1996;347:1425-31).

Het Comité las dat in de beoordeling van riluzole door Cochrane (Miller et al. Cochrane Database of Systematic Reviews 2007, Issue 1) de inschatting gemaakt werd dat riluzole het overleven verbeterde met 2,3 maanden, gebaseerd op resultaten van met de hierboven beschreven manier uitgevoerde proefprojecten. Nochtans, wanneer de resultaten werden opgenomen van een derde studie, waarin patiënten die niet meer voldeden aan de selectie eisen werden opgenomen in de analyse, was er geen statistisch significant verschil meer in het overleven tussen de patiënten die behandeld werden met riluzole en diegene die behandeld werden met een placebo.

Het Comité nam er nota van dat de producent een vierde proefproject had opgezet, met door objectief toeval gestuurde en gecontroleerde opname (van Yanagisawa et al. Igakuno Ayumi 1997;182:851-66); maar het proefproject was uitgeschreven in het Japans en er was geen vertaling bijgeleverd, wat het onmogelijk maakte om het te evalueren.

Het Comité nam er nota van dat riluzole geassocieerd werd met bijwerkingen zoals duizeligheid en algemene verzwakking en dat uitgesproken abnormale leverfunctietesten voorkwamen bij 10 % van de patiënten. Het Comité nam er ook nota van dat gelijk welke toename in het overleven met riluzole geassocieerd kan worden met een toename van verzorgingskosten voor een duurtijd die samenvalt met de verlenging van het overleven en dat de meeste patiënten ook dan in een staat van hele slechte gezondheid zouden verkeren.

Het Comité overwoog dat in het geval van subsidiëring riluzole waarschijnlijk de marktdynamiek niet zou aantasten van gelijk welk ander reeds op dat moment gesubsidieerd middel.

Het Comité was van mening dat het niet mogelijk was om de gemiddelde lengte van de behandelingsperiode vast te stellen uitgaande van de verschafte informatie; maar, een aanvaardbare schatting zou tussen de 12 tot 18 maanden liggen.

Het Comité overwoog dat de gemiddelde dosering van riluzole 100 mg per dat zou zijn (50 mg tweemaal daags) en dat er geen gegevens waren om het nut van een dosis van 50 mg per dag te ondersteunen.

Het Comité overwoog dat, gebaseerd op de verstrekte bewijsstukken, het optimale tijdstip om een behandeling te laten aanvangen het tijdstip van diagnose zou zijn; gebaseerd op gegevens uit Nieuw Zeeland zou dit een mediaan (de middelste term van een reeks getallen) van 10 maanden na het verschijnen van de eerste symptomen zijn. Het Comité nam er nota van dat er geen gegevens waren over enig voordeel bij patiënten die met riluzole zouden beginnen na vijf jaar na het optreden van de symptomen.

Gebaseerd op de resultaten van de cruciale proeftesten overwoog het Comité dat de patiëntengroep die het meeste voordeel zou kunnen halen uit riluzole die zou zijn van minder dan 75 jaar oud met minder dan vijf jaar lang durende symptomen en met een ‘vital capacity’ die meer dan 60% ingeschat wordt. ‘Vital Capacity’ is de maximale hoeveelheid lucht dat een persoon kan uitstoten nadat hij zijn longen maximaal gevuld heeft.

Het Comité stelde vast dat riluzole in een snel berekende kosten batenanalyse uitgevoerd door PHARMAC een relatief hoge kost heeft per QALY. QALY is een maat van ziektelast die rekening houdt met de kwaliteit en de kwantiteit van een geleefd jaar.

Het Comité meende dat omwille van de hoge kostprijs van riluzole, met een geringe kostefficiëntie, het middel onderworpen zou moeten worden aan restricties op te leggen door de ‘Special Authority’ in geval het zou gesubsidieerd worden. Het Comité oordeelde dat de restricties die de leverancier zelf voorstelde redelijk leken te zijn, ondanks het feit dat er geen bewijsgegevens waren om aan te tonen dat riluzole nuttig zou kunnen zijn voor patiënten ouder dan 75 jaar.

 

Vertaling: Dirk Crickemans

Bron: MNDA of New Zeelands

Share