Studie over slaapstoornissen bij patiënten met genetische en niet-genetische amyotrofische laterale sclerose
10-11-2020
Samenvatting
Doelstelling:
Een studie maken van de frequentie en klinische kenmerken van slaapstoornissen bij patiënten met amyotrofische laterale sclerose (ALS) en de slaapstoornissen bij patiënten met mutaties vergelijken met die van patiënten zonder mutaties.
Methodes:
Bij deze geval–controlestudie waren 204 ALS-patiënten en 206 controlegevallen betrokken. We evalueerden de slaapkwaliteit aan de hand van de Pittsburgh Sleep Quality Index (PSQI). Excessieve slaperigheid overdag (ESO) evalueerden we volgens de Epworth Sleepiness Scale (ESS). Andere kenmerken, waaronder rapid-eye-movement-slaapgedragaandoening, het rustelozebenensyndroom (RBS), en cognitieve en psychologische stoornissen evalueerden we eveneens. Alle ALS-patiënten ondergingen een volledige exoomsequencinganalyse om hen te screenen op ALS-mutaties en ze werden onderverdeeld in genetische-ALS- en niet-genetische-ALS-subgroepen op basis van de resultaten van de genetische tests.
Resultaten:
In totaal werden 114 mannelijke en 90 vrouwelijke ALS-patiënten, met een gemiddelde aanvangsleeftijd van 53,5±9,9 jaar, betrokken bij deze studie. We detecteerden 21 mutaties, wat leidde tot 46,6% gevallen van familiale amyotrofische laterale sclerose (FALS) en 7,4% gevallen van sporadische amyotrofische laterale sclerose (SALS). De PQSI- en ESS-scores lagen hoger bij de ALS-patiënten dan bij de controlegevallen (PSQI 6,0 (3,0,10,0) vs. 3,5 (2,0,5,0) (p<0,01); ESS 6,0 (3,0,10,0) vs. 4,0 (3,0,8,0) (p<0,01), respectievelijk). RBS deed zich vaker voor bij de ALS-patiënten dan bij de controlegevallen (p<0,01). Genetische-ALS-patiënten hadden meer kans op EDS dan niet-genetische ALS-patiënten (bijgestelde OR 5,2, p<0,01). Genetische ALS scoorde lager op de Gereviseerde Functionele Meetschaal voor ALS en hoger op PSQI en ESS dan niet-genetische ALS (p<0,01).
Conclusies:
In onderhavige studie hadden de ALS-patiënten met mutaties meer kans op slaapstoornissen dan diegenen zonder mutaties. De eerste groep kan meer baat hebben bij slaapbeheer.
Redactionele commentaar
Slaap en ALS: meer dan ongemakken en ademhalingsstoornissen
Slaapstoornissen in geval van ALS vertonen veel facetten en genetica is één van de schuldigen.
Amyotrofische laterale sclerose (ALS) heeft mogelijk een directe impact op de slaap door toedoen van immobilisatie, fasciculatie, spierkrampen, pijn (musculo-skeletaal maar ook neuropathisch), en een gestoorde slikfunctie (met daaruit voortvloeiend(e) kwijlen, verstikkingsverschijnselen en het inademen van speeksel), of door toedoen van specifieke slaapstoornissen of een aftakelende fysieke en mentale gezondheid, waardoor de ziektelast toeneemt. De meer prominente slaapstoornissen bij ALS-patiënten worden gerepresenteerd door respectievelijk slaap-gerelateerde ademhalingsaandoeningen (SGAA) (45%–60%), slaap-motorische aandoeningen (rustelozebenensyndroom (RBS) en de periodieke-ledemaatbewegingsaandoening (PLBA), zowat 15% en 50%), rapid-eye-movement- (REM) parasomnia’s (5%–20%), insomnia (65%, waarschijnlijk overschat aangezien de slaap mogelijk gefragmenteerd is of afgenomen secundair aan andere slaapstoornissen) en circadiaansritmeslaapstoornissen.
In dit nummer evalueerden Sun et al. slaapstoornissen bij 203 ALS-patiënten met en zonder mutaties aan de hand van meetschalen en vergeleken ze hen met gezonde controlegevallen. Ze rapporteerden een hogere frequentie van slaapaandoeningen, voornamelijk RBS en excessieve slaperigheid overdag, bij de patiënten dan bij de controlegevallen, en bij de patiënten met genetische ALS wanneer ze werden vergeleken met niet-genetische ALS. De slechte slaapkwaliteit bij genetische ALS en het verband met ernstiger fysieke en cognitieve stoornissen vormen de belangrijkste nieuwe bevindingen van deze studie. Niettemin reduceert het ontbreken van polysomnografische maatstaven de betrouwbaarheid bij de diagnose van de REM-slaapgedragsaandoening (RSA). Dat maakt een beoordeling van de aanwezigheid van PLBA en de slaapademhalingsaandoening, die vaak wordt gerapporteerd bij ALS-patiënten, onmogelijk.
Van de verschillende types van slaapaandoeningen zijn ademhalingsaandoeningen het bekendst en het vaakst bestudeerd bij deze patiëntengroep. Hoewel centrale apneu zelden wordt gerapporteerd, kan spierzwakte, vooral tijdens de REM-slaap, obstructieve slaapapneu (faryngale spieren) en hypercapnische nachtelijke hypoventilatie (middenrif, externe intercostale en bijkomende ademhalingsspieren) induceren. Een routine-evaluatie van SGAA strekt tot aanbeveling, aangezien nachtelijke non-invasieve ventilatie de levenskwaliteit en de overlevingsduur van ALS-patiënten mogelijk significant verhoogt.
Wat andere slaap-gerelateerde aandoeningen dan ademhalingsproblemen betreft, moet hun verband met ALS en hun invloed op het ziekteverloop en de overlevingsduur nog worden verhelderd. Neurodegeneratieve (centrale en perifere) ALS-gerelateerde processen dragen mogelijk bij tot de pathogenese van RBS (degeneratie van de kleine vezels, voedingsdeficiëntiesyndromen), PLBA (ruggenmerghypergevoeligheid en/of centrale dysfunctie die een verlies van remmende centrale trajecten veroorzaakt), RGA (disruptie van één of meerdere neuronale trajecten in de hersenstam, gereduceerde striatale dopaminergische functie), slapeloosheid en de circadiaanse slaap-waakritmeaandoening (inadequate slaaphygiëne, angsten en stemmingsstoornissen, maar ook verlies van pinealocyten en suprachiasmatische kernneuronen). Het is intrigerend dat de neurodegeneratieve processen die aan de basis liggen van veel slaapstoornissen op hun beurt mogelijk worden verhevigd door de remming van het glymfatische systeem secundair aan slaapfragmentatie en synaptische scaling.
We mogen aannemen dat er in de toekomst meer studies zullen komen die de polysomnografische kenmerken van de slaap en van slaapstoornissen bij ALS-patiënten zullen evalueren, meer bepaald bij genetische subtypes, om tot een beter beeld te komen van de wederkerige effecten tussen slaap en ALS en om de levenskwaliteit en de overlevingsduur van de patiënten te verbeteren.
Vertaling : Bart De Becker
Bron : BMJ.com