Wat betekenen ALS, PLS, PSMA?
Het plannen van een beweging gebeurt in een reeks ingewikkelde netwerken in de hersenen, waarvan de functie o.a. misloopt bij ziekten als Parkinson en Huntington. Om een beweging te kunnen uitvoeren en dus spierkracht te genereren, moet je twee soorten zenuwcellen activeren. Een eerste soort zenuwcellen ligt in de hersenen (in de motorische grijze stof, schors of cortex genaamd); een tweede soort in het ruggenmerg om spieren in de armen, benen en de romp te gebruiken, of in de hersenstam (het onderste deel van de hersenen) om de slik- en spraakspieren te gebruiken. Omdat deze zenuwcellen (neuronen genoemd) voor de motoriek instaan, worden ze motorneuronen genoemd. De neuronen in de hersenen worden de hogere of centrale motorneuronen genoemd, omdat ze in het centrale zenuwstelsel liggen. De neuronen in de hersenstam of het ruggenmerg noemen we lagere of perifere motorneuronen.
Figuur 1 : De hogere motorneuronen in de hersenen en
de lagere in de hersenstam en het ruggenmerg
De hogere motorneuronen sturen elektrische signalen via kabels naar de lagere motorneuronen. Deze kabels zijn lange uitlopers van het neuron, die men axonen noemt. Al deze axonen samen noemt men in medische termen de corticospinale baan, omdat deze loopt van de cortex naar het ruggenmerg, dat in het Latijn 'medulla spinalis' wordt genoemd. De elektrische signalen bereiken en activeren de lagere motorneuronen. Deze laatste sturen op hun beurt hun uitlopers of axonen naar de spieren. Die axonen vormen de zenuwen die van het ruggenmerg naar de spieren lopen. Deze axonen zijn soms erg lang. Waar het neuron zelf slechts een tiende van een millimeter in doormeter groot is, kan een axon gemakkelijk een meter lang zijn (10.000 keer langer dus). Het moet immers van het ruggenmerg naar bijvoorbeeld de voetspieren lopen (Figuur 2).
Figuur 2 : Schematische voorstelling van het cellichaam van het motorneuron en zijn axon.
Het axon is gemakkelijk 10.000 keer langer dan de doormeter van het cellichaam, en is daarom onderbroken voorgesteld.
Bij lichamelijk onderzoek stelt de neuroloog vast of de motorneuronen normaal functioneren. Het EMG (afkorting van elektromyografie) kan afwijkingen vaststellen van de perifere neuronen die bij lichamelijk onderzoek zelfs nog niet opspoorbaar zijn.
Het zijn deze twee neuronen die slecht werken en later wegkwijnen ('degenereren') in de motorneuronaandoeningen of motorneurondegeneraties. Van deze soort ziekten is ALS (amyotrofische laterale sclerose) de meest bekende, maar er zijn verschillende soorten. Slecht functioneren van de hogere motorneuronen geeft vooral aanleiding tot spasticiteit en abnormaal levendige reflexen; uitvallen van de lagere motorneuronen geeft spierzwakte en spieratrofie. Deze laatste term betekent het dunner worden van een spier, goed merkbaar bijvoorbeeld ter hoogte van de hand.
Bij ALS worden de twee soorten neuronen (zowel de centrale als de perifere) ziek en kwijnen weg. Daardoor ontstaat er een combinatie van symptomen: wegsmelten van de spieren door degeneratie van de perifere neuronen, en tegelijkertijd abnormale reflexen en spasticiteit die wijzen op degeneratie van de centrale neuronen. Deze combinatie samen met het voortdurend verergeren van de ziekte, laat de dokter toe ALS vast te stellen. Het EMG zal de aantasting van de perifere neuronen bevestigen.
In de media worden ALS en de andere motorneuronaandoeningen vaak als 'spierziekten' omschreven. Dat is begrijpelijk omdat het slecht werken van de spieren natuurlijk het meest zichtbaar is. Het zijn nochtans niet de spieren die 'in de fout gaan', maar de zenuwcellen die hen van de nodige signalen moeten voorzien.
Bij sommige patiënten blijft de ziekte in het begin beperkt tot de lagere neuronen. Die mensen ontwikkelen spieratrofie en krachtverlies, maar geen spasticiteit. Bij een deel van deze patiënten ontwikkelen zich vrij snel dan toch wel tekens van ziekte van het hoger motorneuron: ze hebben dan echt wel ALS. Een ander deel van de patiënten ontwikkelt echter nooit tekens van centraal motorneuronlijden. Neurologen hebben geen goede naam voor deze ziekte. Het wordt een lagermotorneuronziekte genoemd, of progressieve spinomusculaire atrofie (PSMA) of progressieve musculaire atrofie (PMA). Deze ziekte heeft de neiging trager te verlopen dan ALS, maar echt goed geweten is dat niet. Het is best mogelijk dat deze vorm eigenlijk gewoon een variant is van ALS: sommige mensen met een SOD1 mutatie ontwikkelen immers ook nooit spasticiteit en hebben toch ALS.
Een klein deel van de patiënten ontwikkelt enkel afwijkingen van de lagere motorneuronen in de armen en afwijkingen van de hogere motorneuronen in de onderste ledematen. Men noemt dat in het Engels het 'flail arm syndrome'. Het is geweten dat die ziekte eerder traag evolueert. Slechts heel laat in de evolutie van die vorm worden de spieren van de spraak- en slikfunctie aangetast.
Het omgekeerde bestaat ook. Bij sommige patiënten worden alleen de centrale motorneuronen aangetast. Die vorm van motorneuronziekte noemt men primaire laterale sclerose (PLS). Na verloop van enige tijd is het bij een deel van deze patiënten echter duidelijk dat er toch ook aantasting van de lagere motorneuronen optreedt: die mensen hebben dan toch ALS. Om de evolutie naar ALS op te sporen, ondergaan PLS-patiënten regelmatig een EMG.
Het andere deel patiënten ontwikkelt nooit deze evolutie naar ALS. Zij hebben echt PLS. Er is niet veel geweten over deze ziekte. We weten dat ze nog ongeveer 10 keer minder vaak voorkomt dan ALS. Naar schatting zijn er slechts een 50-tal PLS-patiënten in Vlaanderen. Het is nochtans belangrijk de diagnose correct te stellen, en het onderscheid met ALS te maken. De vooruitzichten voor PLS-patiënten zijn immers verschillend: de ziekte verloopt veel trager dan ALS. Een ziekteduur van tien en zelfs 15 jaar is niet ongewoon voor PLS, maar wel voor ALS.