Tau-niveaus in het hersen-ruggenmergvocht zijn voor het verloop van ALS mogelijk een biomerker

29-06-2021

De niveaus van het eiwit tau, dat we terugvinden in het hersen-ruggenmergvocht (CSV) — de transparante vloeistof die de hersenen en het ruggenmerg omgeeft — kunnen een diagnose met ALS helpen te stellen. Zo blijkt uit een studie.

De tau-niveaus bij ALS-patiënten hielden ook verband met een sneller verloop en kortere levensduur. Dat suggereert dat dit eiwit dienst kan doen als prognosebiomerker.

De studie draagt de titel ‘Tau protein as a diagnostic and prognostic biomarker in Amyotrophic Lateral Sclerosis’ (‘Het tau-eiwit als diagnostische en prognostische biomerker bij amyotrofische laterale sclerose’), en verscheen in het European Journal of Neurology.

ALS deelt veel van zijn symptomen met andere neurologische ziektes. Eén enkele test volstaat dus niet om de diagnose met deze aandoening te stellen. Dit leidt vaak tot verkeerde diagnoses en lange wachtperiodes alvorens een definitieve diagnose met ALS kan worden gesteld.

Biomerkers die onmiddellijk een onderscheid maken tussen mensen met en mensen zonder ALS kunnen leiden tot een snellere diagnose, zodat de behandeling vroeger kan worden gestart.

De afgelopen jaren zijn eiwitten van het cellulair cytoskelet — die structurele ondersteuning bieden en een belangrijke rol vervullen bij het moleculair transport in de cel — veelbelovende CSV-biomerkers gebleken.
Tau is een cytoskeletaal eiwit dat een component van het cellulair skelet stabiliseert die we kennen als microtubuli. Deze structuren zijn essentieel voor het transport van informatie via lange zenuwuitsteeksels, en ze zorgen ervoor dat zenuwcellen efficiënt communiceren. Studies over de ziekte van Alzheimer hebben aangetoond dat wijzigingen aan het tau-eiwit dit transport kunnen hinderen en de neuronale communicatie een halt kunnen toeroepen.

Of tau en de gewijzigde vormen ervan kunnen helpen bij het diagnosticeren en voorspellen van het waarschijnlijke verloop van ALS staat echter nog steeds grotendeels ter discussie.

Onderzoekers aan de Universiteit van Palermo en hun collega’s elders in Italië onderzochten de tau-niveaus en die van gefosforyleerd tau (pTau) — een wijziging die een chemische fosfaatgroep toevoegt aan het eiwit — bij 196 ALS-patiënten (gemiddelde leeftijd: 65) en 91 andere patiënten die dienst deden als controlegevallen. Tussen 2000 en 2020 ondergingen ze allen een lumbale punctie in het universitair ziekenhuis.

Tot de controlegevallen behoorden 35 mensen die niet leden aan een neurodegeneratieve ziekte, en 56 met een neurodegeneratieve ziekte waarvan de symptomen die van ALS nabootsen.

De meeste ALS-patiënten leden aan een relatief agressieve vorm van de ziekte — wat wil zeggen dat zich bij hen vanaf het verschijnen van de eerste symptomen tot de definitieve diagnose per maand een reductie met één punt of meer voordeed op hun scores op de Gereviseerde Functionele Meetschaal voor ALS (ALSFRS-R), een maatstaf van functioneel onvermogen.

Een analyse van de tau-niveaus wees uit dat zich bij de ALS-patiënten significant hogere niveaus van totale tau voordeden dan bij de controlegevallen en dat de respectievelijke pTau-niveaus geen verschillen vertoonden. De ratio tussen pTau en totale tau was significant lager bij de ALS-patiënten.

Om te bepalen of deze niveaus een onderscheid kunnen maken tussen ALS-patiënten en controlegevallen gebruikten de onderzoekers een statistische maatstaf die we kennen als het gebied onder de curve (GOC), een maatstaf voor accuraatheid waarbij 0,5 betekent dat er geen differentiatie bestaat tussen de groepen en 1 staat voor een perfecte differentiatie.

Over het algemeen vertoonden zowel tau als de ratio tussen pTau en totale tau een goede accuraatheid voor het diagnosticeren van de aandoening, met GOC-scores van respectievelijk 0,69 en 0,78. De ratio was echter het beste bij het maken van een onderscheid tussen ALS-patiënt en mensen met en zonder andere neurodegeneratieve ziektes.
Hoge tau-niveaus bij ALS-patiënten bleken ook verband te houden met een hogere leeftijd bij de aanvang van de ziekte en een sneller ziekteverloop. Dit suggereert dat deze niveaus nuttig zijn als een merker van een waarschijnlijke ziekteprognose of waarschijnlijke ziekteresultaten. Ook bij patiënten die leden aan ALS met spinale aanvang of bij patiënten bij wie zich voor het eerst symptomen van spierzwakte voordeden in de armen of benen werden hoge CSV-tau-niveaus geïdentificeerd.

Uit de resultaten bleek eveneens dat de tau-niveaus kunnen worden gebruikt om de waarschijnlijke globale overlevingskansen te voorspellen, aangezien mensen met tau-niveaus beneden het gemiddelde gemiddeld nog 32 maanden bleven leven, terwijl diegenen met hogere tau-niveaus gemiddeld nog 24 maanden overleefden. Bovenop de tau-niveaus waren ook de leeftijd bij de ziekteaanvang, het diagnostisch uitstel en de ademhalingsfunctie bij de diagnose onafhankelijke voorspellende factoren voor overleving.

De tau-niveaus en de ratio tussen pTau en totale tau “bleken betrouwbare diagnostische biomerkers van ALS, en [tau] bleek een potentiële prognostische biomerker”, zo schrijven de onderzoekers. Ze voegen hieraan toe dat de observationele aard van de studie hun vermogen om de eiwitten te valideren als biomerkers van langetermijnprognose kan hebben beperkt.
“Er zijn meer studies nodig om deze bevindingen te schragen, zodat de tau-biomerker zijn intrede kan doen in de klinische praktijk”, voegen ze hieraan toe.

 

Vertaling: Bart De Becker
Bron: ALS News Today
 

Share