Het verschil tussen MS en ALS

14-02-2012

Als er een medicijn op de markt komt voor MS, werkt dit dan ook bij ALS?

Het korte antwoord is, spijtig genoeg, nee.  Maar om het waarom te begrijpen is het belangrijk meer te weten over de verschillen tussen multiple sclerose (MS) en ALS.

Dikwijls horen we dat de mensen het verschil tussen deze twee aandoeningen niet goed begrijpen en dus te vaak een verband leggen omdat beide het woord “sclerose” in hun naam dragen.  Zij tasten beide het centraal zenuwstelsel (de hersenen en het ruggenmerg) aan en beide kunnen significante verlamming veroorzaken, immobiliteit en ernstige handicap. Dus oppervlakkig zouden ze de indruk kunnen wekken tot dezelfde ziektefamilie te behoren en dan ook te reageren op dezelfde medicatie.  

MS is een autoimmuunziekte die schade teweeg brengt aan zenuwen via het lichaamseigen immunitair verdedigingssysteem dat zich keert tegen zichzelf. De immuuncellen van het lichaam vallen de myelineschedes aan, de beschermingslaag die de axonen van de zenuwcellen omringt. Wanneer die zenuwbedekkende laag wordt beschadigd dan vertragen, of zelfs stoppen, de elektrische zenuwsignalen die gewoonlijk een deel van de hersenen verbinden met een ander. Stel u dat voor als een elektrische “kortsluiting” binnen in het centrale zenuwstelsel. Als het elektrisch signaal wordt gestopt, dan komt de boodschap niet door, en de bedoelde actie vindt nooit plaats.

Bij ALS vertoont het pad van de hersenen naar het ruggenmerg ook “sclerose”, maar dat is omdat de zenuwcellen zelf, en hun verbindingsaxonen degenereerden en verdwenen. Beide impliceren wat “verharding” of sclerose (verlies van myelineverpakking) maar door twee totaal verschillende mechanismen.

Bij MS kunnen de symptomen komen en gaan, dikwijls met lange perioden van weinig of totaal geen symptomen.  Bij ALS is duidelijke progressieve verzwakking de regel. De meeste mensen met MS zullen met gepaste behandeling blijven stappen en functioneren met minimale handicap gedurende 20 jaar of meer nadat zij de aandoening ontwikkelen.

Sommige van de symptomen van MS kunnen ALS nabootsen: spierspasmen, moeite om de armen of benen te bewegen, en spraak-, kauw- en slikmoeilijkheden. MS heeft de neiging meer vrouwen aan te tasten dan mannen, terwijl dat bij ALS net omgekeerd is.  MS wordt typisch vroeg in het leven vastgesteld, tussen 20 en 40, terwijl ALS het meest wordt vastgesteld bij de 60’s.  

Wanneer neurologen aan het uitmaken zijn of een persoon MS heeft, dan kunnen ze meer definitieve resultaten van testen (bvb NMR) vinden om de diagnose te bevestigen dan bij ALS.  Zo kan bvb een persoon met MS in het ruggenmerg witte bloedcellen hebben, evidentie van een chemische afbraak van myeline, en een teveel aan antilichamen, wat kan worden vastgesteld door een ruggenmergpunctie. Frequent kan men zelfs het verlies van myeline zien op NMR-scans bij MS.

De geneesmiddelen die worden gebruikt om de progressie van MS te vertragen omvatten interferonen (zoals Betaseron®), Copaxone®, en soms methotrexaat of andere chemotherapeutische benaderingen. Zij worden allemaal gebruikt om de autoimmune aanval, die bij MS de oorzaak van de dysfunctie is, te reduceren.

Het is onwaarschijnlijk dat geneesmiddelen voor MS van aard zijn mensen met ALS te kunnen helpen; zij zijn allemaal ontworpen om het immuunsysteem op een of ander niveau te moduleren. Er zijn pogingen geweest om het impact te beoordelen dat chemotherapeutische middelen en andere immuuntherapieën hebben op ALS, maar zij bleken niet effectief te zijn in het stoppen van de progressie van de aandoening.  Er is weinig evidentie dat die geneesmiddelen werken bij mensen met ALS. Het is nog altijd het doel van onderzoek dat we ooit voor ALS even werkzame geneesmiddelen zullen hebben dan er nu zijn voor MS.

 

Vertaling: Hendrik Clara

Bron: The Exchange

Share